Bécassine tijdens de Grote Oorlog

  • by Pierre Grande Guerre
  • 27 Apr, 2019

DUTCH Page - Artikel - september 2012

Inleiding

Toen ik in 1976 met rugzak en tent door Bretagne trok, zag ik overal in de boekhandels stripverhalen liggen van Bécassine. Tot op de dag van vandaag kunt u overal in Frankrijk in de boekwinkels tal van stripverhalen aantreffen over dit Bretonse dienstmeisje.

N.a.v. mijn studie van de Elzasser illustrator, Hansi, is mijn belangstelling voor de illustratiekunst tijdens de Grote Oorlog gegroeid. Onlangs vond ik op het internet bij toeval een digitale kopie van “Bécassine pendant la Guerre” uit 1916. Normaal ben ik niet zo geïnteresseerd in een stripverhaal voor meisjes. Maar ik werd toch benieuwd naar verwijzingen naar de Grote Oorlog en het vinden van sporen van propaganda. Zoals in het werk van Hansi is er ook  bij Pinchon sprake van vaderlandslievende indoctrinatie van de tere, Franse kinderziel.

Niettemin zal mijn geïllustreerde essay even luchtig zijn als dit stripverhaal. Uiteraard heb ik voor mijn lezers, die niet de Franse taal machtig zijn, de belangrijkste passages vertaald.  Ik zal niet alleen enige teksten vertalen, maar vooral tracht ik de achtergronden van de tekeningen en de teksten te duiden. De “kenners van de Grote Oorlog” onder mijn lezers zullen al bekend zijn met deze feiten, maar zij mogen niet vergeten dat ik, evenals Hansi en Pinchon, het als een bescheiden missie beschouw ook de jonge generatie te interesseren voor deze periode. Al schrijvend aan dit essay heb ik onverwacht ook een zekere genegenheid voor Bécassine  opgevat, die mij soms doet verleiden om ook op andere details in te gaan.

Alvorens ik in detail zal ingaan op dit bijzondere stripverhaal uit de Grote Oorlog, vertel ik eerst, vooral voor de stripliefhebbers, in het kort nog wat achtergronden over de totstandkoming van deze reeks stripverhalen.

De oorsprong van Bécassine – J. Pinchon

In 1905 willen de uitgevers van het meisjesweekblad, “La Semaine de Suzette”, Gautier & Languereau, het oorspronkelijke stripverhaal van Bécassine aanvankelijk gebruiken als bladvulling slechts voor een lege pagina. De pagina van de illustrator, Émile-Joseph Porphyre  Pinchon (1871-1953), blijkt echter zo’n succes bij de lezertjes, dat deze al snel een vast onderdeel wordt van dit weekblad, dat zich vooral richt op de beter gesitueerde stadsmeisjes. Vanaf 1913 schrijft Maurice Languereau (1867-1941)  de teksten onder het pseudoniem van Caumery. In hetzelfde jaar verschijnt het eerste album, “L'enfance de Bécassine”, in 1916 gevolgd door het tweede deel, “Bécassine pendant la Guerre”.
Joseph Pinchon blijft verantwoordelijk voor de tekeningen in de talloze albums, die later spoedig zullen verschijnen. Meestal vormen die albums in het begin nog bundelingen van wekelijkse afleveringen uit “La Semaine de Suzette”. Na Pinchon’s overlijden in 1953 zullen er tot aan 1995 nog meer Bécassine-stripverhalen verschijnen, nog steeds geschreven door Caumery, maar dan getekend door J. Trubert. Door de jaren heen blijft Bécassine in Frankrijk populair. Zo verschijnt er zelfs in 2005 nog een postzegel met de beeltenis van het Bretonse dienstmeisje.

Bécassine wordt door stripkenners beschouwd als een van de eerste en meest oorspronkelijke vormen van de Frans-Belgische “bande dessinée”, het stripverhaal. Ook al staat de tekst weliswaar nog onder de tekening, de strip wordt in die kringen algemeen beschouwd als een belangrijke voorloper van de latere strip met tekstballons. Ook is erbij Pinchon al sprake van de “Klare lijn”, een stripstijl, die ook Kuifje’s tekenaar, Hergé, later beroemd heeft gemaakt.

Wie is Bécassine?

Bécassine betekent Snipje en deze naam draagt in het Frans de veelzeggende bijbetekenis van domoor. Bécassine, die vrijwel altijd zonder mondje door de tekeningen heen dartelt, is een echte Bretonse. Zo is Bécassine geboren als Annaïck Labornez in het fictieve, typisch Bretonse dorpje, Clocher-les-Bécasses, dat op de westelijke punt in Finistère ligt. Bécassine is een naïef dienstmeisje van het platteland, dat met verwondering het elitaire bourgeoiswereldje van Parijs beziet. Een dom heldinnetje, een komisch avonturierstertje, met wie de lezeresjes zich tevreden kunnen identificeren en met wie zij zichzelf zelfs slimmer kunnen voelen.

Bécassine pendant la Guerre”

De overal aanwezige oorlog is in 1914 ook het dagelijkse leven binnengedrongen voor de lezeressen van “La Semaine de Suzette”. De lezeressen horen hun ouders dagelijks over allerlei oorlogszaken spreken. “La Semaine de Suzette” probeert hen, “op de hurken gezeten”, die gesprekken van hun ouders uit te leggen. Zo is het album, “Bécassine pendant la Guerre”, een bundeling van wekelijks afleveringen, die de achtergronden uitlegt van de actualiteiten van toen.

Zoals wij strax zullen zien, belicht het album dus op lichtvoetige wijze allerlei zaken, die in die tijd het gesprek van de dag vormden. Al meteen in het begin van het boek zullen we zien dat de neef van Bécassine’s bazin, la Marquise de Grand-Air, Bertrand, gemobiliseerd is. Uiteraard komt Bécassine later in het boek nog in aanraking met allerlei Franse soldaten, zoals haar aanstaande verloofde en de  jongste bediende van de markiezin, Zidore, en reist zij zelfs aan het eind naar het frontgebied in de Vogezen. Ook al wil Pinchon het gesprek van alledag uitleggen aan zijn lezeresjes, toch bespaart hij wel de tere kinderzieltjes de keiharde waarheid van een oorlog. Zo zijn bijvoorbeeld de soldaten in zijn verhaal altijd lichtgewond of herstellend, maar nooit zwaargewond of dood. Zoals ik al eerder schreef, Bécassine is een luchtig verhaal om te amuseren, maar ook een verhaal dat bedoeld is om op te voeden.

In het volgende deel van mijn geïllustreerde verslag van mijn leeservaring zal ik alleen die passages van het album belichten, die ingaan op de oorlogssituatie. De koppen van mijn hoofdstukjes zullen meestal in het Nederlands verwijzen naar de oorspronkelijke titels van Pinchon & Caumery’s  hoofdstukjes, tenzij ik dat anders aangeef.

Bretonse Bécassine tijdens de Oorlog, mijn leeservaring

In de tekening van het voorblad van “Bécassine pendant la Guerre” zijn al vaderlandslievende verwijzingen te vinden. De Bretonse Bécassine staat hand in hand met twee kindertjes, gekleed in Elzasser klederdracht. Dat zijn niet zomaar Franse kindertjes, maar kindertjes uit het “bevrijde gebied” van de  eeuwige twistappel tussen Frankrijk en Duitsland, Elzas-Lotharingen.(2)

Op de eerste pagina begint het verhaal al op 1 augustus 1914, de dag dat Frankrijk officieel de mobilisatie voor de oorlog afkondigt. De schoolmeisjes worden voorbereid op een afscheid van hun vaders, ooms en oudere broers, die in militaire dienst moeten gaan om ten oorlog te trekken.

Madame Grand-Air heeft zich ongerust teruggetrokken op haar landgoed nabij Dieppe en verzucht tegen Bécassine: “Geen problemen, Bécassine, maar wel zware ongerustheid. Je kunt geen Française zijn zonder je op dit moment niet ongerust te voelen.”

Bécassine, die geen kranten leest, staat paf en begrijpt niet wat er aan de hand is. Toch is zij nieuwsgierig; “Zij is immers een Française en een goede Française!” Daarom gaat Bécassine te rade bij Zidore, die haar vertelt over de oorlog met “touts les Boches de Bochie”, alle Moffen van Mofrika, waarop Bécassine tevergeefs de atlas raadpleegt, waar toch dat “Bochie” ligt.
Mobilisatiedag

In dit hoofdstukje vertelt Mme. Grand-Air aan Bécassine dat “Bochie” voor Duitsland staat. Terwijl zij weent over haar onnozelheid, troost de gemobiliseerde Bertrand, gekleed in zijn nieuwe officiersuniform met rode broek, haar met de opmerkelijke woorden: “U bent niet dom, juffrouw Bécassine. On les aura, les Boches! Wij zullen ze krijgen, de Moffen!”. “On les aura” verwijst naar de bekende strijdkreet, waarmee destijds talloze propaganda-affiches zijn ontworpen. “Zeker zullen we zij krijgen met helden zoals jullie.”, antwoordt Bécassine, waarop Bertrand grapt: “En voor het geval dat ik sneuvel aan het front, heb ik jou tot mijn erfgename benoemd.” Ondanks haar protesten , dat Bertrand dit toch niet zal overkomen, antwoordt hij serieuzer: “Dat kan mij evengoed overkomen als de anderen”.

Het vertrek van Bertrand

Het vertrek van Bertrand naar het front is vanzelfsprekend een emotionele gebeurtenis. Bécassine krijgt twee dikke kussen, waarbij de markiezin Grand-Air geëmotioneerd mompelt: “Die Bécassine, geen verstand, maar zo’n groot hart!”. Vermoedelijk zal deze passage een blos op de wangen teweeg hebben gebracht bij de jonge meisjes van 1914.

De angsten van Zidore

De geruchten en de aanwezigheid van spionnen vormden uiteraard in de zomer van 1914 het gesprek van de dag. De Franse overheid gebood omzichtig om te gaan met het delen van gevoelige informatie.

Zidore maakt Bécassine bang met zijn verhalen over de aanwezigheid van spionnen: “Welzeker, juf, die spionnen zijn overal. En het is niet makkelijk om hen te ontdekken, juist omdat ze op normale personen lijken.” Zo zouden spionnen, aldus Zidore, bladeren verbranden om rooksignalen af te geven aan andere spionnen in het land.

Bécassine bespiedt Firmin

Ons domoortje raakt door de verhalen van Zidore meteen in een verhoogde staat van opgewonden vaderlandsliefde en in een staat van verhoogde waakzaamheid op de aanwezigheid van spionnen. Onmiddellijk verdenkt Bécassine  tuinman, Firmin, die bladeren staat te verbranden, van spionage. Wanneer Firmin het brandje verlaat, blust het dienstmeisje snel het vuur om de spion in zijn snode plannen te hinderen.

Een beetje contraspionage

Opgestookt door Zidore besluit Bécassine om Firmin ’s nachts in zijn huisje te bespieden. Zidore brengt haar op het idee om valse lichtsignalen af te geven, die de spionnen in de war zullen brengen, waarop de strijdbare Bécassine rode lampionnen buiten ophangt.

Bécassine heeft ruzie met Zidore

Wanneer de tuinman zich de volgende dag beklaagt bij Mme. Grand-Air over het nachtelijke lastigvallen van Bécassine, bekent Zidore, dat hij de goedgelovige Bécassine heeft opgestookt. Zidore biedt hen alle drie zijn excuses aan, en krijgt een streng standje van de markiezin. Bécassine is nu verontwaardigd en zij wil niets meer van Zidore weten: “Laat mij met rust , ja?! Jij en jouw kranten, het is allemaal één pot nat, jullie vertellen altijd leugens.”

Voorbereiding voor het vertrek

Terwijl het nog steeds niet botert tussen Zidore en Bécassine, arriveert er eind augustus het verontrustende nieuws dat er “Uhlanen” zijn waargenomen in de omgeving van Dieppe, dat aan de kust op de hoogte van Amiens ligt. Ondanks dat Mme. Grand-Air haar dienstmeisje verzekert, dat de Duitsers nooit tot Dieppe of Parijs zullen komen, acht de markiezin het toch verstandiger om naar Parijs te vertrekken. Bécassine laat in de wijnkelder nog een ontmoedigende boodschap achter voor de naderende Duitsers : “Alle wijn is vergiftigd!”

Enige ingenieuze voorzorgsmaatregelen

Het is Bécassine  er alles aan gelegen om de toekomstige Duitse bewoners niet te laten profiteren van het landgoed en eventueel hen het leven zo onaangenaam mogelijk te maken. Ervan uitgaand dat de “nog dommere” Duitsers haar zullen geloven, hangt zij een bord op bij de waterput met het opschrift: “Op de bodem ligt een schat.”

De soldaat Rendouillard

We slaan twee hoofdstukjes over, waarin Bécassine in de trein naar Parijs belandt en er onderweg weer even snel uitspringt om een nest jonge katjes te redden. Pardoes vallen Bécassine en Zidore van de spoordijk op de rug van de oude reservist van een Regiment Territoriale, Rendouillard. Rendouillard is een verbastering van het woord “rondouillard”, hetgeen mollig betekent. Op joviale wijze, maar ook vanwege de gedachte, “het zouden toch wel eens Moffen kunnen zijn”, voert Rendouillard Bécassine en Zidore af voor een verhoor. Zoals wel vaker in 1914 droegen de oude reservisten vaak een allegaartje van verouderde uniformen.

Stil, laten wij op onze hoede zijn!

“Stil, laten wij op onze hoede zijn! De vijand heeft overal oren.”, waarschuwt Rendouillard, om even later gewichtig allerlei legerafkortingen te verklappen. Hij leidt het paartje naar een kapitein voor verhoor. Bécassine spelt gewichtig haar naam in “code”, waarop de kapitein boos wordt en haar verdenkt van een misplaatste grap. Gelukkig arriveert er juist op tijd een telegram van Mme. Grand-Air, die Becassine en Zidore vrijwaart.

Op weg naar Parijs

We slaan weer twee hoofdstukjes over, maar op deze pagina snijden Pinchon & Caumery opnieuw de gevolgen van de mobilisatie aan.

Eindelijk is het dan zover en zullen Bécassine en Zidore hun weg naar Parijs per auto kunnen vervolgen. Toch is er iets bijzonders aan de hand met de Vieux-Serviteur, die hen moet rijden, de Oudste Bediende van hun weldoener, Monsieur Proey-Minas. Vieux-Serviteur blijkt een jongen van 11 jaar oud te zijn in een veel te groot pak, die de plaats van zijn vader in heeft genomen, die gemobiliseerd is. Monsieur Proey-Minas is te verstrooid en te bijziend om het verschil te merken. Vieux-Serviteur blijkt ondanks zijn jonge leeftijd een handige “regelneef” te zijn; hij regelt de juiste papieren voor de reis en hij rijdt de auto van Monsieur.

De Sergeant is onbuigzaam

Onderweg op nog geen 12 km van Parijs stuit de auto van het gezelschap op een wachtpost van soldaten. Omdat het domoortje haar paspoort in de bureaulade van Monsieur Proey-Minas heeft laten liggen, mag zij er niet door. Samen met Zidore verlaat zij de auto, en gaat zij te voet verder op weg, tot zij een lift krijgt van een boer met een hooiwagen. De soldaten in de tekening dragen het tenue van de Chasseurs à Pied, de Jagers te Voet.

Bécassine stuurt

Op de volgende twee bladzijden, waarvan het tweede hoofdstuk, “Bécassine stuurt”,  heet, wordt ook Zidore opgeroepen voor dienst. Bécassine rust hem uit met allerlei onzinnige snuisterijen voor aan het front. Op weg naar de kazerne belanden zij in de koets van een koetsier, die een Belgische vluchteling is, en die in Parijs de weg niet kent. Na enige omzwervingen neemt Bécassine de teugels over en bestuurt  de koets juist op tijd naar de kazerne, alwaar voor de poort een innig afscheid van Zidore plaatsvindt. Ook al is de taxi meter opgelopen, de Belgische koetsier is tevreden met wat Bécassine hem wil geven; 40 sous.

Het uur van de Taube

In dit hoofdstukje en het daaropvolgende met de titel, “Bécassine is niet bang”, ontwaart ons heldinnetje in de Jardin de Tuileries een menigte mensen, die naar boven staren. Een echt verzetje voor de Parijzenaars; zij staan rond vijf uur te wachten op een Duits vliegtuig, een “Taube”, dat elke dag telkens op dat tijdstip in de lucht boven Parijs verschijnt. Plotseling werpt het vliegtuig een bom af. Ondanks dat iedereen vlucht, verroert Bécassine zich niet. Op wonderbaarlijke wijze weet zij de nabije explosie te overleven en wordt zij als heldin op de schouders weggedragen. Deze passage verwijst naar gebeurtenissen in september 1914 voor en tijdens de Eerste Slag om de Marne.

Het hospitaal van Roses-sur Loire

Pinchon & Caumery nemen nu hun lezeresjes mee in de wereld van de oorlogsgewonden, hospitalen en verpleegsters, Zij vertellen hen speels over het belang van ontsmetting bij wondverzorging. Infectie vormde in die tijd wellicht wel het grootste gevaar voor de gewonde soldaat.

Bécassine en Mme. Grand-Air hebben Parijs verlaten voor Roses-sur-Loire, wederom een fictief dorp. In navolging van meer dames van haar stand destijds, richt de markiezin Grand-Air in haar landgoed aldaar een militair hospitaal in. In afwachting van de aankomst van eerste gewonden schrobt en poetst Bécassine gedurende 15 dagen met een “niet aflatende ijver” het hospitaal in de hoop verpleegster te mogen worden. Tot haar teleurstelling krijgt zij dan te horen, dat zij daarvoor toch eerst een examen moet afleggen.

Eerste hulp

Ook al is Bécassine nog niet gediplomeerd, zodra de eerste soldaat zich meldt bij het hek, ontfermt zij zich over de gewonde. Het blijkt te gaan om de dikke reservist, Rendouillard , die slechts een verstuikte enkel heeft. Uiteraard ondergaat de dikke soldaat een bizarre behandeling met overvloedig gebruik van water en eau de cologne. Bécassine krijgt hiervoor een standje van de markiezin: “Is dat hoe je een gewonde behandelt? Ben je gek geworden? Wat doe je daar?”. Maar overtuigd van haar onschuld verdedigt het dienstmeisje zich met : “Ik heb precies gedaan wat het handboek voorschreef. Ik bestrijd de infectie.”

De favoriet van Bécassine

Inmiddels zijn er 50 soldaten aangekomen in het hospitaal. Uiteraard is er voor de tere meisjesziel sprake van slechts “lichtgewonden en herstellenden”, die zich amuseren in het park van het landgoed. Op de tekening zien wij onder andere een Afrikaanse tirailleur Sénegalais met een sigaar en een Chasseur Alpin. Bécassine doet boodschappen voor de soldaten en deelt tabak en sigaretten uit. Zo te zien paft het meisje ook nog mee, dat in die tijd voor een vrouw toch wel als heel frivool beschouwd wordt.

Zij heeft echter onder de soldaten één favoriet: een kleine Breton, Rouzic, die uit de omgeving van de badplaats, Quimper, komt, en die “in de loopgraven een gemene hoest” heeft opgelopen. De dokter besluit dat 200 gram vlees per dag zal bijdragen tot een spoedig herstel van Rouzic.

Men verwacht bezoek

In de volgende drie hoofdstukjes blundert de Bretonse “bonne” nog even door in het militair hospitaal. Maar in “Men verwacht bezoek” komt de oorlog weer wat dichterbij, wanneer de postbode hoog bezoek aankondigt. Enerzijds zal ’s middags de neef van de markiezin, Bertrand, arriveren, die licht gewond is en toestemming heeft om in Roses-sur–Loire te revalideren. Anderzijds zal met dezelfde trein de “artsinspecteur” arriveren om het hospitaal te inspecteren.

In de stationsrestauratie van Tours geniet de plichtsgetrouwe neef Bertrand die ochtend nog even van een ontbijt en hij “verheugt zich op het weerzien met zijn tante, en ook moet hij denken dat hij over enige dagen geheel genezen is en dat hij zich weer bij zijn bataljon zal kunnen voegen.” Hij ontmoet daar ook nog een van zijn vrienden, de artsmajoor, dokter Ledoux.

Een gelukkige ontmoeting

Uiteraard blijkt dokter Ledoux de artsmajoor te zijn, die diezelfde middag het hospitaal in Roses-sur-Loire zal gaan inspecteren. Onderweg in de trein ontvouwt Bertrand een plan om een grap uit te halen, waarbij hij met behulp van een valse baard de rol zal spelen van de artsinspecteur.

In afwachting van de komst van de inspectiearts staan het ziekenhuispersoneel en de herstellende soldaten al keurig in het gelid klaar voor de ontvangst.

Het Examen van Bécassine

In de twee volgende hoofdstukjes haalt Bertrand zijn grap uit, waarin hij de rol van de medisch inspecteur speelt. In “Het Examen van Bécassine” neemt Bertrand nog in zijn rol van inspecteur een verpleegstersexamen af. Hij stelt Bécassine drie bizarre vragen, waaronder hoe het verschil is te zien tussen een herstellende soldaat en een genezen soldaat. Het dienstmeisje, dat Bertrand nog niet herkent, antwoordt: “De herstellende soldaten roken een sigaret, en de genezen soldaten, die roken een pijp.”

Maar de echte inspecteur komt eraan

Bécassine slaagt voor dit verpleegstersexamen onder grote hilariteit van de toekijkende soldaten. In het volgende hoofdstukje, “Maar de echte inspecteur komt eraan”, trekt Bertrand zijn baard af, maakt zich tot grote vreugde van Bécassine bekend, en komt de echte inspecteur, dokter Ledoux, tot volle tevredenheid van iedereen zijn inspectie doen. Bertrand deelt aan de soldaten weer lustig tabak en sigaretten uit. In die tijd koestert men nog ander opvattingen over de schadelijkheid van roken. Er rust nog geen taboe op het afbeelden voor kinderen van dit verslavingsgedrag.

Bécassine is te vrijpostig

Ondanks dat de inspectie van dokter Ledoux naar tevredenheid verloopt, schiet Bécassine nog een bok door de dokter eens stevig te omhelzen, in de veronderstelling verkerend dat zij nog steeds met Bertrand te maken heeft: “Ik snap heus wel dat die grap nog doorgaat. Misschien, meneer de inspecteur, heb je nog eens zin om mij te kussen? Maar deze keer ben ik het, die begint!” Deze passage heeft mij toch enigszins verbaasd, omdat de Franse schoolsmeisjes kennelijk toch kennis mochten nemen van dit vrijpostige gedrag voor een meisje in die tijd om een officier zomaar om de nek te vliegen. Uiteraard blijft de inspecteur, die er niets van begrijpt, verbouwereerd achter.

De gevaren van ambitie

In de volgende twee hoofdstukjes, “Bécassine schrijft haar memoires” en “De gevaren van ambitie”, “tekent” en beschrijft ons Bretons onnozelaartje  haar herinneringen aan Zidore. Om die reden zijn veel plaatjes in deze hoofdstukjes met opzet kinderlijk getekend. Tevens besluit Bécassine Zidore “een brief te schrijven over de gevaren van ambitie met voorbeelden vanuit de geschiedenis, ervan uitgaand dat (kennis van) de geschiedenis tot voordeel strekt.”
Zidore schrijft eindelijk na 3 weken een brief terug die bij de altijd achterdochtige Bécassine de indruk wekt dat hij is overgelopen naar de Duitsers: “Mijn Moffen gehoorzamen mij nauwkeurig. Je zou ze eens moeten zien hoe ik hen laat marcheren, Een Twee, Een Twee.”.

Twee dagen later al blijkt opnieuw dat Bécassine’s achterdocht niet terecht was. Uit een tweede brief vertelt Zidore geestdriftig over zijn prachtbaantje, dat hij Duitse krijgsgevangenen moet bewaken.

Bij de garderobe

Bécassine is weer werkzaam in het hospitaal als “verpleegster”. Maar uit de tekeningen blijkt dat zij eigenlijk de taak heeft de garderobe te beheren en nieuwe patiënten te ontvangen.

Voor haar verschijnt een gewonde wielrijder van de Generale Staf:: “Gelukkig is zijn verwonding niet zo erg, hij is eigenlijk al bijna genezen.”. Ook hier zien we weer hoe Pinchon de kleine meisjes de harde werkelijkheid tracht te besparen. Er ontstaat een discussie over het afgeven van de revolver van de wielrijder, waarbij Bécassine hem streng op de voorschriften wijst en hem de revolver ontfutselt.

Bécassine schiet de revolver af

Uiteraard is de opvoedende boodschap hier duidelijk: meisjes, je mag nooit met Papa’s dienstpistool spelen!

Nieuw hoofdstuk met herinneringen

Na deze wilde schietpartij besluit Mme. Grand-Air om Bécassine maar even op vakantie te sturen naar haar oom, Corentin, die burgemeester is van Cloches-les-Bécasses.

In de trein naar Bretagne stapt nog voor Quimper een boer in, die Bécassine herkent en ons en passant informeert over Bécassine’s ware naam, Annaïck Labornez, het nichtje van Corentin.

Bécassine’s verblijf in Cloches-les-Bécasses

Tijdens Bécassine’s verblijf in Cloches-les-Bécasses beleeft zij allerhande avonturen, waarbij de oorlog gedurende 20 hoofdstukjes even op de achtergrond raakt. Daarom staat boven mijn hoofdstuk hier bij uitzondering een verzameltitel van mijzelf.

Maar zelfs in Bretagne, zo ver weg van het front, duikt af en toe nog heel even de aanwezigheid van de oorlog op.

Zo kent de toegangsweg naar Cloches-les-Bécasses  zijn eigen “fortificaties”, een barricade van houten schotten , een kanon uit de Frans-Duitse oorlog, bewaakt door de veldwachter met een roestige sabel, vadertje Pijp.

Bécassine houdt niet alleen vakantie, maar zij beleeft ook nog een korte, intensieve loopbaan, als loco-burgemeester, als marktmeester, als stationschef, als spoorwegovergangbewaakster, en zij bemoeit zich ook nog eens met een huwelijk, waarbij zij de plechtigheid flink in de war stuurt. Inmiddels zal het voor u wel duidelijk zijn, dat Bécassine in al haar baantjes mislukt, en dat zij haar oom Corentin, de  burgemeester, zodanig in verlegenheid heeft gebracht , dat hij wel genoodzaakt is zijn ontslag in te dienen.

Bécassine wil haar wraak

In deze vier hoofdstukjes brengen Pinchon & Caumery de onbeperkte duikbotenoorlog ter sprake, die Duitsland op 18 februari 1915 afkondigde.

Corentin trekt zich terug, en hij neemt Bécassine mee naar de kust. Bij een kiosk op het station van Quimper koopt zij een geïllustreerd weekblad, dat spreekt van “boten, die de vuile Moffen met hun onderzeeërs tot zinken hebben gebracht, met afbeeldingen en verhalen van die arme schipbreukelingen . Ik kreeg er kippenvel van!”. De jonge lezeressen van “La Semaine de Suzette” krijgen ook deze keer geen tekeningen te zien van onderzeeërs of schipbreukelingen, maar wel de rode conus, die (tot op heden) aangeeft dat er in de kiosk tabak te koop is.

Tijdens een oversteek per boot over de baai van Concarnau naar de badplaats Port-Balec ziet Bécassine nu overal periscopen, die slechts de boeien van visnetten blijken te zijn.

Op pagina 53 zijn we dan eindelijk aangekomen in het hoofdstukje, “Bécassine wil wraak”, waarin blijkt dat de Bretonse geen flauw idee ervan heeft hoe een onderzeeër eruit ziet: “.., maar de moffen hebben zoveel uitvindingen van de duivel”. Ze verwart een onderzeeër met een duiker. Gedreven door haar  vurige vaderlandslievendheid overmeestert zij met een visnet een argeloze en onschuldige duiker, die zojuist naar boven komt van zijn werkzaamheden onder water.

Op zoek naar een villa

De markiezin Grand-Air heeft Bécassine een brief gestuurd, waarin zij haar opdraagt een villa te zoeken in Port-Balec, omdat zij van plan is om met haar “zeven  kinderen”, met haar zeven patiënten uit haar hospitaal, te revalideren aan zee.

Peetmoeder van een prins

Na enig gedoe slaagt Bécassine erin om een villa aan zee te huren om daar de markiezin en haar zeven soldaten te verwelkomen. Uiteraard is het weerzien een vrolijke gebeurtenis. De soldaten vragen haar of zij al een petekind heeft. “Die petekinderen, die ik heb,” antwoordt Bécassine, “dat is het gehele Franse leger, omdat ik van alle Franse soldaten houd!” Een andere soldaat, de Parijzenaar, bedenkt een “practical joke”, en hij  informeert of Bécassine interesse heeft om de “oorlogspeetmoeder” te zijn van een soldaat, die binnenkort hier ook zal arriveren.

Een “marraine de guerre”, een oorlogspeetmoeder, was een vrouw, die op afstand een soldaat zonder vaste relatie adopteerde om hem af en toe eens een kaartje te schrijven, een trui te breien, of een pakje te sturen. De oorlogspeetmoeder kon bijvoorbeeld een nicht of een tante zijn, die een beetje zorgde voor haar “filleul de guerre”, haar petekind, de soldaat. Zo weet de Parijzenaar ook Bécassine over te halen om de peetmoeder te worden van een prins!

De aankomst van het (oorlogs)petekind

écassine’s geadopteerde oorlogspetekind blijkt een zwarte Spahi-soldaat 2e klasse te zijn, Prince Boudou van Timboektoe, afkomstig uit de kolonie, Frans Soedan, tegenwoordig Mali.

Bécassine is geschrokken van het uiterlijk van Boudou en zij is zwaar teleurgesteld in haar “prins”: “De prins is een neger, zo zwart als roet, een mooie neger, voor de rest, met het uniform van een Spahi, dat hem goed staat”.

Bovendien verstaat zij de brabbeltaal van Boudou niet en moet de Zouaaf voor haar vertalen. Ten teken dat hij trek heeft, roept Boudou: “Boubouf, terwijl hij heftig met zijn ogen draait, en heftig met zijn kaken klappert.” De Zouaaf adviseert Bécassine de Spahi meteen van voedsel te voorzien, omdat “er anders een crisis dreigt”.

Met de ogen van 2011 ervaren wij tegenwoordig deze teksten en deze tekeningen van koloniale soldaten als racistisch. In de jaren ’70 van de 20ste eeuw is er in het tijdperk van de politieke correctheid veel discussie geweest over het vermeende racistische karakter van dit stripverhaal. Of er nu zozeer sprake is van een opzettelijke vorm racisme in dit stripverhaal is voor mij nog maar de vraag. Zonder dit zomaar goed te keuren, tracht ik toch dit fenomeen te bezien vanuit de heersende tijdgeest van toen. In die tijd van 1916 was het heel normaal in alle koloniale landen en de Verenigde Staten om zwarten clichématig af te beelden, zoals Pinchon het hier doet. Tot in de jaren 60 van de 20ste eeuw worden zwarten in films, cartoons en kinderboeken overdreven afgebeeld met rollende ogen, met een vreemd of overdreven accent, en met vreemde gebaren. In de Verenigde Staten begint deze manier van afbeelden van zwarte mensen rond 1890 met de afkondiging van de Amerikaanse “Jim Crow” –wetten. Wetten, die de rassenscheiding vooral in de Zuidelijke Staten van de Verenigde Staten legitimeerden, maar die tegelijkertijd ook een “Jim Crow Mentality” bij de blanke bevolking moesten veroorzaken. Tussen 1880 en 1965 zijn er vele snuisterijen gemaakt zoals kinderspaarpotten met een afbeelding van Jim Crow, een door blanken bedachte karikatuur van een negroïde man.(3) Hoe anders wij tegenwoordig ook tegen dat wijdverbreide racisme van destijds ook mogen aankijken, in dit opzicht zijn Pinchon & Caumery slechts “gewone kinderen” van hun tijd.

Ook de reactie van Bécassine is enerzijds een reactie van een boerinnetje van het platteland, dat kennis maakt met iets onbekends, maar anderzijds verwoordt zij hier ook de tijdgeest van toen, waarin zwarte mensen als vreemd, grappig en dom worden voorgesteld.

De Prins krijgt zijn crisis

Het blijkt allemaal wel mee te vallen met de zwarte Boudou. Mme. Grand-Air geeft de grappenmakers een standje. Zij vertelt Bécassine “het ware verhaal” en zij vertelt haar  juist respect te hebben voor de zwarte Boudou: “Hij is een echte Prins, de zoon van een kleine koning uit de streek van Timboektoe: maar hij werd al heel jong wees en hij werd opgevangen door de missionarissen. Hij is door hen opgevoed. Hij heeft meegevochten en hij heeft het Croix de Guerre verdiend, vechtend als een leeuw.”

Madame Grand-Air corrigeert hier enigszins het mogelijk aanwezige racisme. Weliswaar heeft Boudou nog steeds zijn beschaving te danken aan de blanke missionarissen. Maar de les dat Bécassine ook veel respect moet hebben voor “vreemde”, Afrikaanse soldaten zoals Tirailleurs Sénégalais en Spahi’s is in 1916 ook van groot belang voor de Franse oorlogvoering. Helaas is deze boodschap niet zozeer in het belang van de gekleurde, koloniale soldaten, maar is het eigenlijk ook een vorm van eigen staatsbelang.

 Want gedurende de Grote Oorlog zijn het vooral die “gekleurde” legereenheden, die afkomstig zijn uit de Franse kolonies in Afrika, die de zwaarste taken krijgen toebedeeld. Om slechts enige wapenfeiten van de koloniale troepen van velen te noemen: Tirailleurs Sénegalais, Spahi’s, Zouaven, en leden van het Régiment Infanterie Coloniale du Maroc, werden bijvoorbeeld reeds ingezet bij de Eerste Slag om de Marne, bij de herovering van het Fort Douaumont, en later als louter kanonnenvlees bij het Nivelle Offensief aan de Chemin des Dames.  Terzijde, maar niettemin toch vermeldenswaard: In onze tijd van nu, waarin er toch veel ophef is over de Islam, wil ik hier ook benadrukken dat velen van deze koloniale soldaten, die vaak tegen hun wil geronseld waren in hun vaderland en die zijn gestorven voor Frankrijk, geen christenen maar moslims waren.

De verloving van Bertrand

Hier begint de laatste reeks hoofdstukjes over het verblijf van Bécassine in de Vogezen, “dichtbij het front”.

Neef Bertrand is gewond geraakt en hij ligt in een hospitaal van het fictieve dorpje Valrose in de Vogezen, waar hij een meisje heeft leren kennen. Ter gelegenheid van het aanstaande huwelijk besluit Mme. Grand-Air de koffers te laten pakken en op weg te gaan naar de Vogezen. Maar bedenkt de markiezin zich ook: “Het is moeilijk om zo dichtbij het front te komen … vooral met twee onbegeleide vrouwen. Als er nu nog een man bij was om ons te vergezellen.” Daarop biedt Oom Corentin zijn diensten aan.

De onnodige vermomming

Na hun aankomst per trein in de Vogezen overnacht het gezelschap alvorens door te trekken in de boerderij van Mme. Odile. Die maakt de markiezin wijs dat de controles langs de weg zo streng zijn , dat zij als vreemdeling er niet door zal komen. Daarom raadt Mme. Odile haar aan om zich om te kleden in de typische Elzasser klederdracht om de passages langs de blokkades te vergemakkelijken. Al bij de eerste blokkade van Chasseurs Alpins,  helden in de Vogezen, blijkt de vermomming overbodig te zijn. De Chasseurs beschikken al over een foto van de markiezin en een brief van Bertrand; Madame wordt reeds verwacht en herkend.

Chasseurs Alpins, de Alpenjagers, of de “Blauwe Duivels”, waren bataljons van speciale bergtroepen, samengesteld uit goede skiërs uit bergachtige gebieden in Frankrijk.

Bécassine in de Elzas

Haar verblijf in de Elzas, zo dichtbij het front, stemt Bécassine somber: “Maar dit land is zo verschillend van het hare, het bijna altijd voortdurende kanongebulder, de detachementen die zij zo vaak ziet langskomen, terugkerend van het front, en aan wie zij tabak uitdeelt, dat alles zet haar aan het denken, en onthult haar de verschrikkelijke grootsheid van de oorlog, en het geeft haar gezicht een ongewone, zorgelijke uitdrukking.”

Hier zien wij infanteriesoldaten langslopen in hun “nieuwe” uitrusting met de kleur “Blue Horizon” en de Adrian M15 helm. Het Franse leger voert vanaf februari 1915 geleidelijk aan deze lichtblauwe uitrusting in voor haar infanteriesoldaten ter vervanging van het kostuum met de opvallende rode broek en pet. Het is tegenwoordig bijna onvoorstelbaar, maar toch; het “lichtblauw” komt overeen met de kleur van de lucht aan de horizon en zou daarom camouflage aan de soldaten bieden. Merk ook dit detail op; de Poilu heeft een Duitse Pickelhaube-helm aan zijn koppel hangen als oorlogsbuit.

De groet aan de vlag

We zijn nu bij de laatste pagina aangeland van dit album. Eerst brengt Bécassine in gezelschap van een paar Elzasser kindertjes een bezoek aan het nationale symbool van de Elzas, de ooievaar. Elke dorpje in de Elzas kent een kerktorentje met bovenin een ooievaarsnest.  “Voor het einde, zegt een van de meisjes, gaan wij mama ooievaar bekijken. We gaan u een lied leren. En zij toont haar de vogel in haar nest.”

Of het nu een verwijzing is naar het soldatenpopje van Hansi’s Grethel weet ik niet, maar opmerkelijk vind ik het wel om ook bij Pinchon een pop te vinden in het ooievaarsnest met het tenue van een soldaat van 1914. 

Uiteraard eindigt dit oorlogsstripverhaal voor meisjes, “eind goed al goed”,  met de bruiloft van neef Bertrand en zijn verder onbekende bruid. Er vindt een onverwacht weerzien plaats. Gelukkig heeft Bécassine’s aanstaande verloofde, Zidore, verlof gekregen om het huwelijk bij te mogen wonen!

De trouwerij en het verhaal eindigen met een défile van de Chasseurs Alpins, die trots de Franse vlag heffen: “Op dat moment weerklinkt er klaroengeschal. Daar verscheen een detachement van de Chasseurs Alpins. In opgewekte pas komen zij naar voren op het plein. De vaandeldrager heft de vlag. Gekwetst, getroffen door glorieuze verwondingen, wappert hij in de wind, schitterend in de zon. En het was ook het beeld van het gekwetste Frankrijk, maar heldhaftig, zeker van haar recht, sterk in haar moed, vol vertrouwen op de overwinning. Ernstig salueren allen op militaire wijze.”
Slot

Zoals u ziet zijn mijn verwachtingen over dit stripverhaal rijkelijk in vervulling gegaan. Verwijzingen naar de Grote Oorlog zijn er in dit album vanzelfsprekend meer dan genoeg. Pinchon & Caumery leggen niet alleen uit wat het dagelijkse gesprek van de dag van de volwassenen is, maar zij pogen ook middels nauwelijks verholen propaganda de tere, Franse meisjesziel te indoctrineren.

Zoals in het werk van Hansi is er dus ook  bij Pinchon sprake van vaderlandslievende indoctrinatie van de jonge lezers. Toch is er ook een groot verschil tussen de werkjes van beide illustratoren. De scherpe satire voor de meelezende ouders, die Hansi vrijwel altijd in de details van zijn tekeningen en in zijn teksten verstopte, ontbreekt vrijwel bij het  milde beeldverhaal van Pinchon & Caumery.

Vermoedelijk hebben Pinchon & Caumery nooit verwacht, dat er ooit nog volwassenen zouden zijn, die kennis zouden willen  nemen van hun stripverhalen, en vrijwel zeker niet, dat dit bijna 100 jaar later nog eens zou gebeuren.

Pierre

by Pierre Grande Guerre 29 Nov, 2019
by Pierre Grande Guerre 14 Nov, 2019

Inleiding: Franz Von Papen & Werner Horn; schaker en pion

Onlangs stuitte ik in een oud boek (1) van 1919 op een opmerkelijk verhaal over een Duitse Luitenant, die in begin februari 1915 een half geslaagde bomaanslag pleegt op een spoorbrug over een grensrivier tussen de Verenigde Staten en Canada. Ook al staat de bekentenis van de dader, Werner Horn, deels in het boek te lezen, de naam van zijn opdrachtgever zal Horn blijven verzwijgen. Na wat verder zoeken vond ik ook de naam van Horn’s opdrachtgever, Franz von Papen, een van de aangeklaagden van het latere Neurenberg Proces in 1946.

In een Grote Oorlog als de Eerste Wereldoorlog  is Horn’s aanslag op de brug uiteraard slechts een bescheiden wapenfeit. Toch vermoed ik dat dit relatief onbekende verhaal, dat de geschiedenis is ingegaan als de “ Vanceboro International Bridge Bombing ”, nog interessante kanten kent. Het is onder andere een spionageverhaal over hoe in een groter plan een sluwe schaker zijn naïeve pion offert.  

Beknopte situatieschets Canada en de Verenigde Staten in 1915

by Pierre Grande Guerre 01 Oct, 2019

This trip we start at the Léomont near Vitrimont and we will with some exceptions concentrate on the Battle of Lorraine of August-September 1914 in the area, called, the “Trouée de Charmes”, the Gap of Charmes.

After the Léomont battlefield we continue our explorations to Friscati hill and its Nécropole Nationale. Next we pay a visit to the battlefield of la Tombe to go on to the Château de Lunéville. There we cross the Vezouze to move on southward to the Bayon Nécropole Nationale. At Bayon we cross the Moselle to pass Charmes for the panorama over the battlefield from the Haut du Mont. North-west of Charmes we will visit the British Military Cemetery containing 1918 war victims. From Charmes we go northward to the battlefield of the First French Victory of the Great War, the Battle of Rozelieures of 25 August 1914. North of Rozelieures we will visit the village of Gerbéviller. From there we make a jump northward to visit the ruins of Fort de Manonviller to finish with an interesting French Dressing Station bunker, west of Domjevin.

by Pierre Grande Guerre 18 Sept, 2019
Though we depart from Badonviller in the Northern Vosges , we make a jump northward to the east of Lunéville and Manonviller. We start at Avricourt on the border of Alsace and Lorraine. From the Avricourt Deutscher Soldatenfriedhof we explore the southern Lorraine battlefields ; the mine craters of Leintrey , the Franco- German war cemetery and Côte 303 at Reillon , and some German bunkers near Gondrexon , Montreux , and Parux.
by Pierre Grande Guerre 13 Sept, 2019
We depart from Raon-l’Etape to drive northward via Badonviller to Montreux to visit the  "Circuit du Front Allemand 14-18", the  Montreux German Front Walk 14-18,  with its trenches , breastworks , and at least twenty bunkers.
by Pierre Grande Guerre 08 Sept, 2019
North-east of Nancy, east of Pont-à-Mousson, and south-east of Metz we visit the battlefields of the Battle of Morhange of 14 until 20 August 1914. We follow mainly topographically the route of the French advance eastward over the Franco-German border of 1871-1918.
During this visit, we try to focus on the day that the momentum of the battle switched from the French side to the advantage of the Bavarian side: the day of 20 August 1914, when the Bavarians rapidly re-conquered the territory around Morhange , being also the day of the start of their rather successful “Schlacht in Lothringen”.
We will visit beautiful landscapes of the "Parc Naturel Régional de Lorraine", memorials, ossuaries, and cemeteries. Sometimes we will divert to other periods of the Great War, honouring Russian and Romanian soldiers, who died in this sector. We start our route at the border village of Manhoué, and via Frémery, Oron, Chicourt, Morhange, Riche, Conthil, Lidrezing, Dieuze, Vergaville, Bidestroff, Cutting, Bisping we will finish in Nomeny and Mailly-sur-Seille, where the Germans halted their advance on 20 August 1914, and where they constructed from 1915 some interesting bunkers.
by Pierre Grande Guerre 05 Sept, 2019
South of Manhoué we start this trip at Lanfroicourt along the French side of the Franco-German 1871-1918 border, marked by the meandering Seille river. We visit some French bunkers  in Lanfroicourt, near Array-et-Han and in Moivrons. From there we go northward to the outskirts of Nomeny and the hamlet of Brionne to visit the ( second ) memorial, commemorating the events in Nomeny of 20 August 1914. We continue westward to finish at the Monument du Grand Couronné at the Côte de Géneviève, a former French artillery base, which offers several panoramic views over the battlefield.
by Pierre Grande Guerre 28 Aug, 2019
North of Pont-à-Mousson and south of Metz, we explore the relics of German bunkers and fortifications along the Franco-German 1871-1918 border. We start at Bouxières-sous-Froidmont to visit the nearby height of the Froidmont on the front line. This time we will show only a part of the Froidmont, focusing on its military significance.  From the Froidmont we continue via Longeville-lès-Cheminot and Sillegny to the “Forêt Domaniale de Sillegny” to explore some artillery ammunition bunkers. Next we continue to Marieulles for its three interesting bunkers and to Vezon for its line of ammunition depot bunkers. From Vezon we continue to the “Deutscher Kriegsgräberstätte Fey – Buch”. From Fey we go eastward, passing 6 bunkers near Coin-lès-Cuvry to finish our trip at the top construction of the “Feste Wagner” or “Fort Verny”, north of Verny.
by Pierre Grande Guerre 25 Aug, 2019

From Badonviller or the Col du Donon we continue north-eastward for a visit to an extraordinarily well restored sample of German fortifications:  the Feste Kaiser Wilhelm II, or Fort de Mutzig,  lying on a height, some 8 km. away from the 1871-1918 Franco-German Border.

by Pierre Grande Guerre 23 Aug, 2019
We concentrate on the German side of the front around "Markirch", Sainte Marie-aux-Mines, the so-called "Leber" front sector . We first pay a visit to the Sainte-Marie-aux-Mines Deutscher Soldatenfriedhof, and next to the southern side of the Col de Ste. Marie for the many interesting bunkers of the German positions at the Bernhardstein, at the north-eastern slopes of the Tête du Violu. On the next photo page about the Haut de Faîte we will continue with a visit to the northern side of the pass and the "Leber" sector.
More posts
Share by: